Interview Liesbeth Woertman

Liesbeth Woertman, emeritus hoogleraar psychologie, wordt in Nederland beschouwd als dé expert op het gebied van zelfbeeld en de invloed van sociale normen op hoe we naar onszelf kijken. We spraken met haar over hoe het zelfbeeld van kinderen tot stand komt, welke (onbewuste) boodschappen ouders daarin meegeven, en hoe opvoeding een krachtige rol kan spelen in het bouwen aan een gelijkere wereld.


U houdt zich al jaren bezig met hoe wij naar onszelf kijken. In hoeverre kijken we eigenlijk nog met onze eigen ogen naar onszelf en hoeveel daarvan hebben we meegekregen van onze ouders?

‘We kijken nooit met onze eigen ogen naar onszelf. Eigenlijk is ons zelfbeeld, zelfs wanneer we in de spiegel kijken en denken onszelf te zien, vooral gevormd door anderen, door alle ervaringen en ontmoetingen die we met anderen hebben. Voor kinderen zijn dat primair hun ouders. We kijken naar onszelf door een gepercipieerde bril. Een blik die al is gekleurd door invloeden van buitenaf. Voordat we iets over onszelf kunnen zeggen, zoals “ik ben aardig,” “ik ben slim” of “ik ben sportief,” maken we onbewust een vergelijking met een ideaalbeeld dat we in ons hoofd hebben. Iedereen draagt zulke ideaalbeelden met zich mee, zowel over uiterlijk als over karakter-eigenschappen. ‘Dat ideaalbeeld fungeert als een soort extra filter, een bril waardoor we onszelf waarnemen. Echt open en onbevooroordeeld naar onszelf kijken is daardoor vrijwel onmogelijk. Alleen hele jonge kinderen, die nog geen vastomlijnd zelfbeeld hebben opgebouwd, kunnen dat nog. Zij bewegen zich in pure verwondering door de wereld, zonder oordeel.’

‘We kijken nooit met onze eigen ogen naar onszelf’
— Liesbeth Woertman

Wanneer begint dat proces van beeldvorming over jezelf?

‘Eigenlijk al in de baarmoeder. Daar begint het met voelen: de hartslag van de moeder, de warmte, de geluiden. Dat is een lichamelijk begin van ‘verbonden zijn’, zonder taal. Na de geboorte gaat dat verder via aanraking, geur, stemgebruik. Een baby snapt niks van woorden, maar voelt feilloos aan of iets prettig of onprettig is. Die basiservaring van veiligheid en verbinding is cruciaal voor hoe een kind later naar zichzelf kijkt. We zijn biologische wezens, geen blanco vel papier. Elk kind wordt geboren met de erfenis van zijn ouders, grootouders, en alle generaties daarvoor. We zijn simpelweg onderdeel van een groter geheel.’

In uw boek Psychologie van het uiterlijk schrijft u dat kinderen bewegingsruimte nodig hebben om zelfvertrouwen te ontwikkelen. Ziet u daarin een verschil in hoe we jongens en meiden benaderen?

‘Ja, absoluut. Jongens krijgen vaak meer letterlijke ruimte: ze mogen verder van hun ouders vandaan, ze mogen meer ontdekken. Meiden houden we dichterbij, letterlijk en figuurlijk. En in het bijzonder houdt de moeder haar dochter dichterbij. Daardoor krijgen jongens sneller het gevoel dat ze de wereld aankunnen, terwijl meiden eerder voorzichtig zijn of gecorrigeerd worden als ze hun ruimte pakken. Dat heeft gevolgen voor hun lichaamsvertrouwen en dus hun zelfvertrouwen.’

Wat hebben kinderen nodig van hun ouders in de (pre-)puberteit?

‘Aanraking is van grote betekenis voor hoe we onszelf ervaren en ontwikkelen. Jongetjes worden minder vaak getroost of geknuffeld, terwijl meiden juist vaak langdurig worden vastgehouden. Dan zien we nog iets anders gebeuren: rond een jaar of tien, elf, als kinderen de pre-puberteit ingaan, wordt het voor veel ouders ingewikkeld. Ze weten niet goed meer wat gepast is, terwijl het juist in deze periode belangrijk is om nabij te blijven. Kinderen ontwikkelen in deze fase een nieuw lichaams- en zelfbewustzijn. Ze worden zich bewust van hun seksualiteit, van veranderingen in hun lichaam, van gevoelens die ze nog niet kunnen benoemen. Dan willen ze hun ouders soms letterlijk op afstand houden, omdat hun lijf ineens iets heel persoonlijks wordt. De toiletdeur gaat op slot en de badkamer is langer bezet.‘Genderrollen worden in de puberteit weer een belangrijk thema, ook bij kinderen zelf. Ze moeten in die fase opnieuw de vraag beantwoorden: wie ben ik? En wat betekent het voor mij om een jongen of een meid te zijn? Al op jonge leeftijd, rond een jaar of drie, kunnen kinderen zichzelf al indelen als ‘jongen’ of ‘meisje’. Maar dat is dan nog heel speels en flexibel. Ze denken vaak dat ze met een toverspreuk of een springtouw zomaar van geslacht kunnen wisselen. Het is nog helemaal niet vastomlijnd; ze beseffen nog niet dat dat iets biologisch of maatschappelijks ‘vaststaand’ is.‘Maar zodra de hormonale veranderingen beginnen en de eerste seksuele gevoelens zich aandienen, komt die identiteitsvraag terug op een diepere, existentiële laag. Wie ben ik in dit veranderende lichaam? Wat betekent mannelijkheid of vrouwelijkheid voor mij? Op wie richt mijn verlangen zich?’

Hoe kunnen we als ouders het ongemak doorbreken?

‘Door afgestemd te blijven op je kind. Kijk goed, voel aan wat past. En weet dat aanraking niet hetzelfde is als seksualiteit. Het is iets fundamenteels menselijks. Juist in de puberteit worden kinderen gevoeliger voor hoe ze bekeken worden, en ouders weten niet goed hoe daarmee om te gaan. We moeten ze niet loslaten, maar ze helpen met deze transitie, want die is al ingewikkeld genoeg. Er zijn zóveel momenten waarop je met je kinderen of kleinkinderen in gesprek kunt gaan. Zelf heb ik een kleinzoon van vijftien, en ik mag hem nog steeds knuffelen, maar alleen als er niemand anders bij is. We hebben dat nooit uitgesproken of afgesproken, het is gewoon iets dat bijna vanzelf zo gegroeid is.’

Als ouder kun je je soms onzeker voelen over je lichaam, zeker in de zomer, wanneer je lichaam meer zichtbaar is. Maar is het eigenlijk verstandig om die onzekerheden met je kind te delen?

‘Ik zou zeggen: wees voorzichtig. Kinderen leren vooral door observatie. Als jij voortdurend moppert over je gewicht of je uiterlijk, dan denkt je kind: zo hoort het dus. Het is echt zo dat wij als ouders nog steeds het rolmodel zijn voor kinderen. Een kind heeft haarfijn door hoe vaak jij voor de spiegel staat. Ook zal het opmerken dat de moeder wellicht twintig beauty producten in de badkamer heeft staan en vader een enkel product.’

Ook schoonheid valt ten prooi aan alles dat tegenwoordig maakbaar lijkt. Hoe kan je daar als ouder weerstand tegen bieden?

‘Als mijn kleindochter hier speelt, duikt ze het liefste mijn kledingkast in. Alles komt tevoorschijn; sjaals, hoeden, lippenstift, hoge hakken. Ze verkleedt zich, experimenteert en probeert van alles uit. En dat is prachtig, want dat is spel. Kinderen oefenen in het spel met rollen, ook met wat vrouwelijkheid betekent. Ze spelen ook riddertje, feeën of kabouters, het hoort allemaal bij dezelfde fantasiewereld. Daar is niks mis mee. Maar er komt een kantelpunt. Een moment waarop het geen spel meer is. Wanneer wordt uiterlijk een masker in plaats van een spel? Zolang het speels blijft, is er niks aan de hand. Maar op het moment dat jonge meiden denken dat ze er zonder make-up niet mogen zijn, dat hun natuurlijke gezicht niet goed genoeg is, dan moeten we ingrijpen. En dan is het onze taak om hen daarin te begeleiden, om hen weerbaar te maken tegen die druk van buitenaf. Wat we ons vaak niet realiseren, is hoeveel bewerkte en onrealistische lichamen en gezichten onze kinderen dagelijks te zien krijgen via sociale media. Ze zien bijna geen normale lichamen meer. Alles is gemanipuleerd: gladgestreken, gefilterd, aangepast. Het is juist zo belangrijk dat kinderen leren: lichamen zijn er in alle vormen, maten en leeftijden. Het wordt ons aangeleerd om bang te zijn voor het veranderlijke lichaam en de vergankelijkheid van het lichaam. Je moet jezelf niet zien als een project of als maakbaar. Je moet jezelf zien als een biologisch en sociaal wezen, die volkomen uniek is. Er is niemand in de wereld zoals jij. ‘Wat er eigenlijk gebeurt, is dat het échte lichaam, dat mooie, unieke, levende wezen, er steeds minder toe lijkt te doen. We raken het contact ermee kwijt, omdat we er iets overheen leggen: een oppervlakkige filter van uiterlijke perfectie. Het beeld wordt belangrijker dan het lichaam zelf. Terwijl juist dat echte lichaam zoveel vertelt, zoveel kracht en schoonheid in zich draagt.Afgelopen woensdag liet ik mijn kleindochter een plaatje zien. In het midden staat een meisje van een jaar of veertien, met rood haar, gewoon een echt, levend meisje. En daaromheen stonden allemaal jonge vrouwen met bijna hetzelfde uiterlijk. Alles aan hen was bewerkt of gemanipuleerd, ze leken wel een kopie van elkaar. Ik vroeg haar wat ze ervan vond. Ze zei meteen dat ze dat échte meisje in het midden veel mooier vond. Gebruik dit soort beelden om met je kind in gesprek te gaan.’

‘Laat kinderen ontdekken, voelen, bewegen. En laat vooral zien dat je van jezelf houdt zoals je bent, dan geef je dat vanzelf door’
— Liesbeth Woertman

Zijn we verloren, of is er nog hoop?

‘Bijna alle ouders vinden hun pasgeboren baby de mooiste op aarde. Maar laten we eerlijk zijn: dat kán natuurlijk niet. Wat hier speelt, is ‘the eye of the beholder’, of simpel gezegd: je vindt degene van wie je houdt het mooist. En dan heb ik het niet over ‘mooi’ volgens de culturele, gemanipuleerde of gedigitaliseerde normen die ons overal om de oren vliegen. Nee, dit speelt zich af op een diepere, meer menselijke laag. Die werking is nog steeds puur en natuurlijk. We vinden ook onze vriendinnen mooi, zelfs als we best zien dat ze niet voldoen aan het dominante schoonheidsideaal. Maar we kijken dan op een andere manier, niet als naar een object, maar vanuit verbondenheid. Je kijkt met je hart, vanuit gevoel. En dat kun je ook leren doen naar jezelf toe. Niet met de blik van het opgepoetste spiegelbeeld of een Instagram-filter, maar met mildheid. Met je hart. Dus we moeten niet overdrijven en de digitale wereld zoveel macht geven. We moeten zorgen dat we meer uren per dag in de gewone wereld leven, met elkaar in het moment. Wees je bewust van je blinde vlekken. Stel je oordeel uit. Laat kinderen ontdekken, voelen, bewegen. En laat vooral zien dat je van jezelf houdt zoals je bent, dan geef je dat vanzelf door.’




Previous
Previous

Interview Jens van Tricht

Next
Next

Seksuele opvoeding met Marieke van der Sanden